woensdag 30 december 2009

De stedelijke ruimte

De mensen leefden dicht opeengepakt. De armen en de rijken leefden door elkaar. Werk en gezinsleven speelde zich af in dezelfde aangrenzende ruimten. De armen werden afgeschermd. De mensen wisten waar ze mochten komen en wat ze van elkaar konden verwachten. Door hun status en beroep kon je hen herkennen. De rijken moesten gerespecteerd worden. Iedereen moest vrede hebben met zijn eigen maatschappelijke positie. De bewoners moesten zich houden aan de regels van de gemeensschap en ze moesten overlast vermijden. In de steden kwamen ook veel nieuwkomers. De mensen werden opeengepakt in grote woonkazerners. Iedereen was op dezelfde voorzieningen aangewezen. Vaak moesten bewoners ook een kamer delen. De ene ploeg s’nachts en de andere ploeg overdag. Sommige mensen hadden ook ‘sociale smetvrees’. Als iemand die sociaal minder was in hun nabijheid was kon hun status dalen. De allerrijksten konden hun veroorloven om in herenhuizen te wonen. In hun rijtuigen beschermden ze zich tegen de armen. De straten waren onverhard, smerig, bezaaid met afval, overvol, rumoerig . De straten waren doordrongen van de geur van vuinis. De dierlijke en menselijke uitwerpselen lagen gewoon op straat. Het stadsleven was zwaar en onhygiënisch. Zieken, kinderen, ouderen, armen of mensen met een beperking leefden op straat. Vrouwen konden openbare plaatsen beter vermijden. Deze wantoestanden waren een broedplaats voor ongedierte en ziektes. De besmettelijke ziektes zorgde voor een nog grotere afkeer tussen rijk en arm. De oorzaak van de epidemieën werd gezocht bij de burgers. Leefwijze, voeding, huisvesting, seksualiteit en drankgebruik was de bron van het gevaar. Enkel de intelectuele burgers beseften dat de epidemieën een gevolg moesten zijn van de stedelijke vervuiling. De burgers hadden angst voor misdaden en opstanden. De misdaden waren het gevolg van de armoede.
Het armoede probleem leek onoplosbaar en de rijkeren trokken weg uit de buurten waar de armen woonden. Ze verhuisden naar rijkere, schonere, ruimere en veiligere wijken. De segregatie was groots. Door deze ruimtelijke afstand werd hun status ook duidelijker benaderukt. In de rijkere buurten moest men belasting betalen. Door deze belasting konden ze betere wegen leggen en bewakers aanstellen.


De Swaan, A. (1989). Zorg en De Staat: Welzijn, onderwijs en gezondheidszorg in Europa en de Verenigde Staten in de nieuwe tijd. Amsterdam: Bert Bakker.

onderwijs

De Middeleeuwen was een periode van intellectueel verval en wetenschappelijke stilstand. In de Nieuwe tijd komt er terug meer aandacht voor scholing. Men wilde tot een hogere beschaving van de mens komen. Het Latijn en het Grieks werd opnieuw bestudeerd. Men wilde de draad met de Oudheid terug opnemen. In de nieuwe tijd wilde de intellectuelen en de burgers terug greep krijgen op hun situatie. Met zijn verstand moest de mens in staat zijn de wereld beter te begrijpen. De wetenschappelijke vernieuwing kwam op gang. Denk maar aan Leonardo da Vinci, Copernicus, Galilei, Vesalius en Mercator. De uitvindingen en ontdekkingen volgden elkaar op. De boekdrukkunst verspreidde de nieuwe ideeën.Door dat er meer aandacht ging naar het menselijk verstand kreeg de arme en de mens met beperkingen geen volwaardige plaats in de samenleving. De bijbel gaf de richting aan van het leven. Het onderwijs werd gegeven door de kerk. De adel en rijke burgerij namen huisonderwijzers en gouvernantes in dienst. De kinderen kwamen terecht in een Latijnse school. De grote meerderheid van de bevolking kon maar een paar uur per dag naar school gaan. Voor de bevolking werden er parochiescholen opgericht. De scholen bleven veel te duur. De scholen waren ook te ver voor vele boeren en arme gezinnen. Wanneer er meer geld vrij kwam werd er een schoolmeester in dienst genomen. Het gemiddelde pedagogische en intellectuele niveau van de schoolmeesters was erg laag. Het onderwijs dat gegeven werd was religieus getint. In de Nieuwe tijd geloofde men er nog niet in dat onderwijs een middel kon zijn tot verbetering van de individuele levensomstandigheden. De boeren leerden hun vaardigheden al doende. Kooplui en ambachtlieden leerden hun vak. In de Nieuwe tijd was armoede en welvaart een grote tegenstrijdigheid. Het lager onderwijs was voornamelijk opgericht voor de beheersing van de taal. Doordat je kunt lezen en schrijven ben je ook in staat om in communicatie te treden met je omgeving. Het Latijn werd minder belangrijk.

De noodzaak van volksontwikkeling

Wuyts,B. (2005). Over narren, kreupelen, doven en blinden: leven met een handicap Van de Oudheid tot nu. Leuven: Davidsfonds.

De Swaan, A. (1989). Zorg en De Staat: Welzijn, onderwijs en gezondheidszorg in Europa en de Verenigde Staten in de nieuwe tijd. Amsterdam: Bert Bakker.

liefdadigheid en armoede

De zorg voor zieken, personen met een handicap, ouderen,… is in onze maatschappij een gemeenschappelijk belang.
De levensomstandigheden van de armen waren altijd afhankelijk van de omstandigheden van de rijken. De armen hadden de rijken nodig om te overleven. De rijken hadden de armen nodig om hun status hoog te houden. Op basis van de christelijke ideeën konden de armen rekenen op het medelijden en de liefdadigheid van de mensen. Ze werden door de christelijke boodschap ook uitgestoten. Ze telden niet mee. De armen, zieken, blinden en lichamelijk gehandicapten ontvingen aan de poorten van een klooster en een kloostergasthuis aalmoezen en enige zorg. Deze liefdadigheid werd als een christelijke deugd beschouwd. In de geschiedenisboeken is deze liefdadigheid overdreven. De kloosters lagen vaak ver afgelegen van de steden en dorpen. Het leek dus onwaarschijnlijk dat er aan de poorten van de kloosters grote groepen armen bedelden voor brood. De monniken boden geen structurele hulp aan de armen. De aandacht van de monniken was gericht op het hiernamaals. De monniken hadden grote, prachtige kerken gebouwd. Ze hielpen vaak maar enkelingen. Zo bleef armoede voortbestaan. Zonder armoede zou liefdadigheid niet bestaan. In de kloosters stond opgeschreven hoeveel voedsel en andere zaken uitgedeeld kon worden en dat aan een bepaald aantal arme mensen. Het was maar een bijzonder klein percentage dat dagelijks aan liefdadige hulp werd besteed. De mensen hadden geen andere uitweg dan een bedelend bestaan. Ze moesten hun ellende lijdzaam ondergaan.

Abraham De Swaan omschrijft: “Armoede is niet een welomschreven geringe hoeveelheid goederen, en evenmin een relatie tussen middelen en doelen; het is vooral een relatie tussen mensen. Hier legt De Swaan de link tussen armoede en sociale status.

Liefdadigheid is ook gelinkt aan eigendom. De eigenaars hebben de plicht om iets aan de armen te geven of hen te helpen bij hun levensomstandigheden te verbeteren. Armoede verwijst naar tekorten en naar uitsluiting. De Swaan zegt dat het probleem van de armen is om in leven te blijven. Zo is dit ook een probleem van de rijken. Als mensen samenwonen in een bepaald gebied zijn ze afhankelijk van elkaar.

Door dat armen uitgesloten worden uit de samenleving moeten ze zich ondergeschikt gedragen. De armen moeten gehoorzaam zijn. Rijken trokken rond met honden langs hun zijde om opdringerige armen van hun af te houden. Door dit zichtbare vertoon benadrukten de rijken hun status.
Door de uitbreiding van de steden verschoof de liefdadigheid van de kloosters naar de steden. Er werden gasthuizen of hospitalen gebouwd. Daar konden armen en zieken terecht. Denk maar aan het sint-servaasgasthuis in Maastricht of het Sint-Janshospitaal in brugge. Naast deze gasthuizen bestonden ook passantenhuizen daar konden pelgrims, marskramers, reizigers en arme daklozen één avond en één nacht doorbrengen.

Aan het einde van de middeleeuwen werd er een onderscheid gemaakt tussen de goede en de slechte armen. Er werd een onderscheid gemaakt tussen de armen die al dan niet hulp verdienden. Dit is een kenmerk van het sociale beleid in het begin van de moderne tijd. De ‘slechte’ armen moesten aan hun lot overgelaten worden. Ze probeerden medelijden op te wekken en probeerden de burgers angst aan te jagen. Ze gingen de voorbijgangers besmetten. De’ slechte’ armen bedelden op openbare plaatsen. Dit noemde men de gevaarlijke armen.
Er werd een verbod uitgevaardigd op landloperij en bedelarij. Er werden in vele steden lokale armenkassen, armentafels of tafels van de heilige geest opgericht. Er werd een armenteken ingevoerd enkel degene die dit teken toonde werd geholpen. Door deze werken van barmhartigheid konden ze hun geweten vrijkopen.

Wuyts,B. (2005). Over narren, kreupelen, doven en blinden: leven met een handicap Van de Oudheid tot nu. Leuven: Davidsfonds.

De Swaan, A. (1989). Zorg en De Staat: Welzijn, onderwijs en gezondheidszorg in Europa en de Verenigde Staten in de nieuwe tijd. Amsterdam: Bert Bakker.

donderdag 3 december 2009

de industriële revolutie

De industriële revolutie zorgde ervoor dat men overging van een landbouw naar een industriële maatschappij. Meer en meer mensen gingen werken in de industrie. Er zijn veel uitvindingen gebeurd in die periode in Engeland. Vanaf de jaren 1760 kwam de industriële revolutie op gang. De katoenmarkt kwam op gang in Vlaanderen. De spinmolen en de stoommachine waren nieuwe technologische snufjes. Het productieproces werd vermeerderd de traditionele ambachten werden verminderd. Er was ook nood aan meer goederen omdat de bevolking snel begon te groeien. Mensen werden werkloos omdat de machine hen kon vervangen. De arbeiders werden in de fabrieken tewerkgesteld waar ze moesten werken voor hongerlonen, in verschrikkelijke omstandigheden en voor lange werkdagen. Er vielen vele ontslagen. In die periode bestond de sociale wetgeving nog niet. Mensen leefden in armoede en hadden niets te eten. De fabriek was een dictatuur. Er ontstonden epidemieën en er was een massale kindersterfte. Kinderen en vrouwen moesten ook werken in de fabriek en soms wel dagen van 16 uur. Er was ook een prijsstijging van de levensmiddelen wat een daling was van de levensstandaard. Mensen probeerden te overleven. De arbeiders hadden het ernstig te verduren maar de rijke burgerij had geen problemen. De rijken hadden het kapitaal en de productiemiddelen in handen. Wie rijk was werd rijker wie arm was werd armer. De welgestelde burgers deden wel aan liefdadigheid. Door aan liefdadigheid te doen presenteerde de rijke burgerij zich als goede mensen en het was voor hen een investering voor naar de ‘hemel’ te gaan. Hun sociale status werd duidelijk en zo werd de nadruk nog eens gelegd op het verschil in stand tussen het volk en de rijke burgerij. In deze periode was het kind een volwassenen in zakformaat. Het kind moest snel volwassen worden. Het moest gaan werken, geld gaan verdien. Het kind werd geconfronteerd met de harde wereld rond de industriële revolutie. Het werd pas beter toen mensen konden gaan stemmen en er oprichting was van vakverenigingen.

Bekijk maar eens een fragment van Deans. In het fragment worden de wantoestanden duidelijk verfilmt.

Wydooghe, B. (2009). Hoofdstuk 5: De tijd van de grote revoluties eind 18de begin 19de eeuw. Katho: Kortrijk.


Wuyts,B. (2005). Over narren, kreupelen, doven en blinden: leven met een handicap Van de Oudheid tot nu. Leuven: Davidsfonds.

De beïnvloeding van de media

Het nieuws, de radio, de televisie, de krant, de magazines hebben een ongelooflijke invloed op de mensen. Er is recht van vrije meningsuiting maar vaak word er informatie verzwegen omdat met het publiceren van een artikel geld valt te verdienen. In de film Goodmorning vietnam komt heel goed in beeld dat Robin Williams opgedragen tekst moet verspreiden. De tekst en de muziek is gecensureerd. De zakelijke belangen primeren boven de kwaliteit van de informatie, de onafhankelijkheid van de berichtgeving en de maatschappelijke relevantie van de boodschap. In de film zie je dat Adrian Cronauer (Robin Williams) erg populair wordt bij de troepen in Zuid-vietnam. De manier hoe Adrian Cronauer met de luisteraars omgaat maakt de bevelhebbers woedend. Adrian cronauer heeft een invloed op de troepen van Zuid-Vietnam. Door op een komische manier om te gaan met het nieuws wordt het nieuws wel verspreid onder de bevolking. Zo wordt de bevolking toch met ‘waarheid’ op de hoogte gebracht.

In de film Jarhead komt een reporter de soldaten interviewen over hun leven in de woestijn. De jongens moeten van hun oversten zeggen dat ze blij waren om in het midden-oosten te zijn, dat ze topschutters zijn en dat ze trots zijn op missie te zijn. Ze mogen zeker geen details vertellen. Er ontstaat een discussie over de vrije meningsuiting bij de soldaten en één van de soldaten zegt dat de vrije meningsuiting in de grondwet staat geschreven. Hun overste zegt dat ze geen rechten hebben en dat ze eigendom zijn van het leger. The freedom of Speech is de basis van de democratie. De soldaten moeten verkondigen wat het leger graag laat zien. Als de soldaten meer zeggen dan dat wat voorgeschreven is krijgen ze problemen. Het leger snoert hen de mond. Het komt er op neer dat ze getekend hebben om soldaat te zijn en dat ze dus geen rechten meer hebben. Voor alles wat ze zeggen zullen ze boeten. In deze situatie willen ze het goede laten zien aan het publiek. Alles gaat goed en ze hebben geen problemen.

In het volgend beeldmateriaal zie je dat het Amerikaanse leger enkel het goede wil laten zien en dat Irak enkel de slachtoffers laat zien. Irak is ook bezig met de beïnvloeding van het publiek want ze laten soldaten zien in burgerkleren. (althans dat laten de Amerikanen ons geloven misschien is dit ook wel beïnvloeding). Dit is het manipulatieve karakter van de media. De media laat hier duidelijk op een verschillende manier gebeurtenissen zien. Het is tegengesteld beeldmateriaal en dat zorgt ervoor dat de mensen de oorlog in twijfel trekken. Wat is nu werkelijk gebeurd? Door verschillende perspectieven te bekijken krijgt het publiek een objectiever beeld van wat er in de wereld gebeurd.

De journalist heeft macht. Hij bepaald wat er al dan niet aan de bevolking wordt getoond. Hij bepaald de nieuwswaarde en de mediamisleiding.

Wat is waarheid? Wat is leugen? Heeft niet iedereen zijn waarheid? (gebaseerd op de axioma’s van Watzlawick) Iedereen selecteert uit ‘de waarheid’ om zijn waarheid te creëren? Bestaat de term objectief wel? Wanneer spreek je van objectiviteit? Het artikel dat ik nu geschreven heb is ook niet objectief. Want ik heb me gebaseerd op filmmateriaal dat ook maar 1 kant van het verhaal belicht. Ook mijn kijk op nieuws zal verdoken zijn in het artikel. Volgens mij is subjectiviteit niet te vermijden.

Wydooghe, B. (2009). Hoofdstuk 4, basisprincipes van de historische kritiek: Noam Chomsky en de media. Katho: Kortrijk.

woensdag 2 december 2009

Het verhaal van 2 oorlogen

Van 1914 tot 1918 was er een grote oorlog.(Dit is de eerste scène uit de film the lost batallion, een film uit de eerste wereldoorlog.) De verenigde Staten zorgde dat Europa niet helemaal verkommerde. De verenigde Staten hadden een grote invloed op Europa. Zowel een politieke als een economische invloed. In de meeste landen ging het economisch zeer slecht. Er zijn veel slachtoffers gevallen in de oorlog. Vele mensen hadden materiële schade maar ook psychologische schade. Vele mensen zijn geconfronteerd geweest met de dood. Ze hebben geen tijd gehad om te rouwen maar moesten verder. Ze moesten hun leven opnieuw opbouwen. Vele landen hadden schulden bij de Verenigde Staten. Duitsland heeft aan verschillende landen hun schulden moet afdragen. Bijvoorbeeld: De militaire vloot werd verdeeld en er was een drastische inkrimping van het Duitse leger. De Duitsers kregen weinig rechten in Europa. De Verenigde Staten heeft geprobeerd om Europa te financieren. Duitsland kwam uit de oorlog als de grote verliezer. Alle landen waren kwaad op Duitsland dat ze de oorzaak waren van de 1ste wereldoorlog en daar gingen ze nog jaren voor boeten. De Duitsers waren gekwetst, ze konden niet begrijpen dat hun land verloren was. Er is nooit gevochten geweest op Duits grondgebied. De Duitsers waren niet sterk genoeg om te blijven vechten, staan. De regering werd vernieuwd. Duitsland kwam in andere handen. Er is een verzoeningsakkoord gemaakt met de andere landen. Dit heet het verdrag van Versailles (1919). Duitsland heeft gebied moeten afgeven aan de andere landen. In die periode was er in Duitsland veel werkloosheid, armoede, honger, sociale onrust en criminaliteit. Duitsland bleef jarenlang in een depressie zitten. Duitsland kreeg te maken met de hyperinflatie. Het was dus niet ongewoon dat het fascisme en het nazisme aanhangers kregen. Hitler en Mussolini kregen de macht. Hitler speelde in op het gevoel van onrust, ontevredenheid en frustraties dat heerste bij het volk. Deze frustraties waren de gevolgen nog van de 1ste wereldoorlog. Hitler kreeg in Duitsland de absolute macht en dit was het ontstaan van wereldoorlog 2. De oorlogen zijn nog niet uit het geheugen gewist van de mensen. Er worden veel films gemaakt rond oorlogen denk maar aan enemy at the gates, the lost batalion,... of series zoals band of brothers. Jammer genoeg zien we bij deze films maar één kant van het verhaal. Mijn grootouders beseffen wat het is om een vriend te verliezen ‘ want ze hebben het zelf meegemaakt’. Ze hebben angst gekend om gebombardeerd te worden. Ze hebben hun studies niet kunnen afmaken omdat de oorlog er was en ze hadden dagelijks een beperkt aanbod aan voedsel. Toch herhaald de geschiedenis zicht want nu nog stuurt de Verenigde staten troepen naar Afghanistan om terrorisme te bestrijden en Amerika vraagt aan de NAVO om dit ook te doen tegen de Taliban. België heeft dit jaar 300 soldaten naar Afghanistan gestuurd wat een totaal van Belgische soldaten op 600 brengt. Er wordt met het leven van de soldaten en van de mensen gespeeld. In het nieuws vandaag zegt Obama dat ze 30 000 soldaten sturen om de ‘oorlog’ daar af te ronden. Ver van ons bed is er nog steeds oorlog wat nog steeds invloed heeft op België omdat er Belgen gaan vechten in Afghanistan. Komt er ooit een einde aan deze ellende of gaat oorlog altijd blijven bestaan?


Wuyts,B. (2005). Over narren, kreupelen, doven en blinden: leven met een handicap Van de Oudheid tot nu. Leuven: Davidsfonds.

woensdag 4 november 2009

Een andere bril opzetten.

Uit de geschiedenis kan je leren en elk moment is uniek. Vanwaar komen sommige normen die we hanteren? Waarom worden mensen die anders zijn uitgesloten? Is er geen mentaliteitsverandering bij de mensen? Hoe mensen vroeger dachten ten opzichte van de zwakkeren in onze samenleving herken je nu soms nog. Er bestaan heel wat uitsluitingmechanismen. Bewust en onbewust maken we een beeld over wie mensen zijn. We vormen een mening over een persoon en hebben soms vooroordelen. Hoe wij denken is ook bepaald door onze opvoeding. Van generatie op generatie worden ervaringen doorgegeven. De visies over mensen evolueren in de tijd en hebben te maken met de waarden en normen van die tijd. Er bestaat dus een soort van mentaliteitsgeschiedenis. Er zijn 6 verschillende mentaliteitsbeelden deze zijn: onvolwaardig, ongelukkig, zwak, abnormaal, benadeeld en gelijkwaardig.

Onvolwaardig: Dit zijn de mensen die niet in de maatschappij behoren zij zijn onmensen en ze kunnen ons besmetten of bedreigen.

Ongelukkig: Dit zijn de zielepoten, de sukkelaars degene die gedoemd zijn om een ongelukkig leven te leiden. Dit is een visie die mensen vaak hebben over mensen met een handicap. Ze verschijnen aan de rand van onze maatschappij. Zij leven in de schaduw en horen er niet bij. Zij zijn ‘mindervalide’.

Zwak: het zijn zwakke, kwetsbare en hulpeloze mensen. Dit zijn de mensen die de medische en verpleegkundige verzorging, revalidatie en technische hulp nodig hebben. Ze leven in een beschermd milieu zoals een verzorgingsinstelling. Men verwijst naar het effect. Ze zijn ‘invalide’

Abnormaal: Ze zijn opvallend en verschillen storend van wat de meerderheid van de westerse samenleving als normaal beschouwt. De visie is dat er een afwijking is van de waarden, normen en levensstijl in de maatschappij.

Benadeeld: Ze zijn het slachtoffer van onze maatschappelijke ontoegankelijke wereld. Ze kunnen zich moeilijk bewegen in deze wereld. De maatschappij is verantwoordelijk voor de creatie van de handicap of van de beperking.

Gelijkwaardig: Ze zijn anders, maar niet minder. Ze zijn gelijkwaardig en kunnen deelnemen aan het dagelijks, maatschappelijke leven met behoud van hun eigen identiteit.

Wuyts,B. (2005). Over narren, kreupelen, doven en blinden: leven met een handicap Van de Oudheid tot nu. Leuven: Davidsfonds.